Boek 2 post 17: pagina 256 - 270 (totaal aantal gelezen pagina's 1140)
Vandaag de laatste pagina's van de dromen over de dood van dierbare personen. In de blog van gisteren kwamen de dromen over de dood van broers en zussen aan bod. Vandaag de 'typische' droom waarin onze ouders het onderspit delven. Het is een wat lange blog geworden, met veel citaten, omdat Freud de dingen toch een stuk duidelijker weergeeft dan dat ik het kan samenvatten.
Redelijk onverwachts duikt in deze paragraaf voor het eerst de mythe van Oedipus op, een ieder welbekend wegens het daaraan ontleende Oedipus-complex. Omdat dit een van de meest besproken en bediscussieerde onderwerpen in de theorie van Freud is, liet het mij direct nadenken over wat voor uitleg of aanvullende literatuur ik daarover zou kunnen geven. Misschien dat ik daar later plaats voor kan maken. Ik voel er toch het meeste voor om mezelf strikt tot de originele tekst van Freud te beperken.
Gisteren lazen we dat de doodswens gericht naar onze broeders en zusters terug te voeren is naar onze kindertijd, waarin rivaliteit in de strijd om aandacht maar ook om bezittingen (speelgoed) 'doodnormaal' lijken te zijn. De doodswens gericht naar één van de ouders is een net iets ander verhaal. Hier zal Oedipus zijn intrede doen.
"Indien nu de doodswens van het kind tegen zijn broers en zusters wordt verklaard door het egoïsme van het kind, dat maakt dat het zijn broers en zusters als concurrenten ziet, hoe moet men dan de doodswens tegen de ouders verklaren, die voor het kind de schenkers van liefde en de bevredigers van zijn behoeften zijn en wier behoud het juist uit egoïstische motieven zou moeten wensen? De oplossing van deze moeilijkheid wordt ons aan de hand gedaan door het empirische gegeven dat de dromen over de dood van de ouders in overheersende mate op de ouder betrekking hebben die het geslacht van de dromer deelt, dat dus de man meestal over de dood van zijn vader, de vrouw over de dood van haar moeder droomt. Ik kan dit niet voor een wetmatigheid laten doorgaan, maar het prevaleren in de aangeduide zin is zo evident dat het om een verklaring door een factor van algemene betekenis vraagt. Ruw geformuleerd is het alsof een seksuele voorliefde al vroeg haar invloed doet gevoelen, alsof de jongen de vader, het meisje de moeder als rivaal in de liefde beschouwt, wiens uitschakeling hem alleen maar voordeel kan opleveren." (p.256)
In de laatste zin ligt meteen de kern van het Oedipus-complex vervat (zie link), hoewel Freud in 1909 deze term pas voor het eerst zal gebruiken. De aanname die hij hier doet zal op z'n minst vraagtekens oproepen. Bij mij in ieder geval wel. Laten we eerst kijken wat Freud aan uitleg geeft. Hij is zich ervan bewust dat men deze voorstelling van zaken als monsterachtig zou kunnen verwerpen. Hij vraagt de lezer echter naar de reële betrekkingen tussen ouders en kinderen te kijken, en niet die door de cultuur zijn opgelegd; wat gebeurt er tussen kinderen en hun ouders in plaats van hoe zouden kinderen zich tegenover de ouders op moeten stellen (opgelegd vanuit de cultuur). Met dit laatste doelt hij onder meer op het vierde gebod ('Gij zult uw vader en uw moeder eren'). Freud brengt een duidelijke scheiding hierin aan.
"In de relatie tussen ouders en kinderen ligt meer dan één reden tot vijandigheid verborgen; de voorwaarden voor het ontstaan van wensen die tegenover de censuur geen stand houden, zijn in overvloedige mate gegeven. Laat ons eerst stilstaan bij de relatie tussen vader en zoon. Ik ben van mening dat de heiligheid die wij de voorschriften van de Tien Geboden hebben toegekend, onze zin voor het waarnemen van de werkelijkheid afstompt. Wij durven misschien nauwelijks te constateren dat het grootste deel van de mensheid over de naleving van het vierde gebod heen stapt. Zowel in de onderste als in de hoogste lagen van de menselijke samenleving pleegt de piëteit [= eerbied] jegens de ouders voor andere belangen plaats te maken. De vage berichten die ons in mythologie en sage uit de grijze voortijd van de menselijke samenleving hebben bereikt, geven een onverkwikkelijke voorstelling van de machtsvolkomenheid van de vader en van de meedogenloosheid waarmee die macht werd gebruikt." (p.256)
Freud somt hierbij een aantal voorbeelden uit de mythologie op waarin de macht van de vader verstrekkende gevolgen heeft.
"Hoe onbeperkter de vader in de oude familie heerste, des te meer moet de zoon als gedoodverfd opvolger in de positie van vijand zijn komen te verkeren, en des te groter moet zijn ongeduld zijn geworden om door de dood van de vader zelf de heerschappij te verwerven. Nog in onze burgerlijke familie pleegt de vader, door de zoon de zelfbeschikking en de daarvoor noodzakelijke middelen te ontzeggen, te bewerkstelligen dat de natuurlijke kiem voor vijandschap, die in de relatie opgesloten ligt, tot ontwikkeling komt. De arts komt nogal eens in de gelegenheid te constateren dat het verdriet van de zoon om het verlies van de vader zijn bevrediging over de eindelijk verkregen vrijheid niet kan onderdrukken." (p.257).
Bij moeder en dochter zou het niet veel anders verlopen, maar zijn andere motieven van kracht:
"De aanleidingen tot conflict tussen dochter en moeder doen zich voor wanneer de dochter opgroeit en in haar moeder op een bewaakster stuit terwijl zij naar seksuele vrijheid haakt, de moeder echter door het opbloeien van haar dochter eraan wordt herinnerd dat voor haar de tijd gekomen is haar seksuele aanspraken op te geven." (p.257)
Deze rivaliteit/strijd tussen ouder en kind van het gelijke geslacht is wellicht herkenbaar. Het verklaart echter niet waarom, ook bij de volwassene wiens liefde voor de ouder onaantastbaar is geworden, de droom de dood van de ouder voorstelt. Het is aannemelijk dat de doodswens jegens de ouders uit de vroegste kindertijd zal stammen. Uit de analyse van zijn neurotici haalt Freud zijn bewijsvoering:
"Men leert dan dat de seksuele verlangens van het kind zeer vroeg ontwaken — voor zover ze in ontkiemende staat deze naam verdienen —en dat de eerste genegenheid van het meisje naar de vader, de eerste infantiele begeerten van de jongen naar de moeder uitgaan. De vader wordt derhalve voor de jongen, de moeder voor het meisje een hinderlijke rivaal, en hoe weinig ervoor nodig is dit gevoelen bij het kind tot de doodswens te laten leiden, hebben wij reeds voor het geval van de broers en zusters uiteengezet. De seksuele selectie doet in de regel al bij de ouders haar invloed gevoelen; een natuurlijke drang zorgt ervoor dat de man de dochtertjes vertroetelt, de vrouw het voor de zoons opneemt, terwijl beiden, als de bekoring van het geslacht hun oordeel niet ondermijnt, met strengheid aan de opvoeding van de kleinen werken. Het kind merkt deze begunstiging terdege en komt in opstand tegen de ouder die zich ertegen verzet. Het vinden van liefde bij de volwassene is voor hem niet alleen de bevrediging van een bijzondere behoefte, maar betekent ook dat in alle andere opzichten aan zijn wil wordt toegegeven. Zo volgt het kind zijn eigen seksuele aandrift en verfrist het tegelijkertijd de van de ouders uitgaande stimulans, indien het zijn keuze tussen de ouders in dezelfde richting als dezen bepaalt." (p.257-258)
Deze uitspraak doet toch op zijn minst twijfels oproepen:
De seksuele selectie doet in de regel al bij de ouders haar invloed gevoelen; een natuurlijke drang zorgt ervoor dat de man de dochtertjes vertroetelt, de vrouw het voor de zoons opneemt (...).
Experts op dit gebied mogen hier graag hun mening over geven. Freud zelf geeft aan dat de meeste voorbeelden van deze infantiele voorkeuren van de kant van kinderen over het hoofd gezien worden, maar dat men sommige nog wel na de eerste kinderjaren op kan merken. Hij illustreert dit met een aantal voorbeelden:
"Een achtjarig meisje uit mijn kennissenkring maakt, als moeder van tafel weg wordt geroepen, van de gelegenheid gebruik zichzelf tot haar opvolgster uit te roepen. ‘Nu zal ik mama zijn. Karl, wil je nog groente? Neem toch alsjeblieft’ enzovoort. Een bijzonder begaafd en levendig meisje van vier, bij wie dit brok kinderpsychologie bijzonder doorzichtig is, verklaart onomwonden: ‘Nu kan mamaatje op een keer weggaan, dan moet papaatje met me trouwen en dan ben ik zijn vrouw.’" (p.258)
In het kinderleven sluit deze wens volstrekt niet uit dat het kind ook innig van zijn moeder houdt, aldus Freud. Hoewel dit fenomeen bij kinderen volgens hem niet altijd eenduidig is waar te nemen, blijkt in de dromen van zijn neurotische patiënten het wenskarakter van de droom vaak overduidelijk naar voren te komen. Een voorbeeld van een jonge man:
"Een andere maal kon ik diepgravende inzichten verwerven in het onbewuste zielenleven van een jongeman die, door een dwangneurose bijna niet meer tot verder leven in staat, niet de straat op kon omdat de zorg hem kwelde dat hij alle hem passerende mensen zou vermoorden. Hij bracht zijn dagen door met het bijwerken van de bewijsstukken voor zijn alibi, voor het geval dat wegens een van de in de stad gepleegde moorden een aanklacht tegen hem zou worden ingediend. Overbodig op te merken dat hij een even deugdzaam als fijn ontwikkeld mens was. De—overigens tot genezing leidende—analyse bracht als motivering van deze pijnlijke dwangvoorstelling moordimpulsen aan het licht, gericht tegen zijn wat al te strenge vader en die zich tot zijn verbazing bewust hadden geuit toen hij zeven was, maar natuurlijk uit veel vroegere kinderjaren afkomstig waren. Na de martelende ziekte en dood van de vader dook in zijn eenendertigste levensjaar het dwangmatige verwijt op, dat in de vorm van genoemde fobie op vreemden werd overgedragen. Van iemand die in staat was zijn eigen vader vanaf een bergtop in de afgrond te willen duwen, kan men natuurlijk verwachten dat hij ook het leven van mensen met wie hij in minder nauwe betrekking staat, niet ontziet; zo iemand doet er dus goed aan zich in zijn kamer op te sluiten." (p.260)
Men dient niet te vergeten dat Freud in de eerste plaats zijn observaties ontleende aan zijn patiënten. In de dromen van neurotici zouden de ouders in het kinderzielenleven steeds de hoofdrol spelen. Verliefdheid op de ene, haat tegen de andere ouder zou tot het vaste repertoire behoren van het in de kindertijd gevormde en voor de symptomatiek van de latere neurose zo gewichtige materiaal aan psychische impulsen. Maar Freud gaat verder dan dat. Hij gelooft niet dat neurotici zich in dit opzicht scherp van andere, normaal blijvende mensenkinderen onderscheiden, dat zij iets absoluut nieuws en voor hen specifieks weten te creëren.
"Veel waarschijnlijker is het - en dat wordt door toevallige waarnemingen bij normale kinderen bevestigd - dat zij ook met deze verliefde en vijandige wensen tegen hun ouders alleen door de uitvergroting iets voor ons waarneembaar maken dat zich minder duidelijk en minder intensief in de ziel van de meeste kinderen afspeelt. Als om dit inzicht te ondersteunen heeft de Oudheid ons de stof van een sage overgeleverd waarvan de ingrijpende en universele kracht alleen te verklaren valt uit een deze algemene geldigheid van de besproken vooronderstelling uit de kinderpsychologie." (p. 261)
Het is op dit punt dat Freud de mythe van Oedipus inbrengt:
"Ik bedoel de sage van koning Oedipus en het gelijknamige drama van Sophocles. Oedipus, zoon van Laïus, de koning van Thebe, en Jocaste, wordt als zuigeling te vondeling gelegd omdat een orakel zijn vader had verkondigd dat de nog ongeboren zoon zijn moordenaar zou worden. Hij wordt gered en groeit op als koningszoon aan een buitenlands hof, totdat hij, onzeker over zijn afkomst, zelf het orakel ondervraagt en daarvan de raad krijgt het vaderland te mijden omdat hij gedoemd zou zijn de moordenaar van zijn vader en de echtgenoot van zijn moeder te worden. Onderweg van zijn vermeende vaderland naar elders komt hij koning Laïus tegen en doodt hem in een snel ontbrande twist. Dan komt hij voor de poorten van Thebe, waar hij de raadsels oplost van de sfinx die daar de weg verspert, en wordt als dank daarvoor door de Thebanen tot koning gekozen en met Jocastes hand begiftigd. Lang regeert hij in vrede en waardigheid en verwekt bij de hem onbekende moeder twee zoons en twee dochters, totdat er een pestepidemie uitbreekt die voor de Thebanen reden vormt het orakel opnieuw te raadplegen. Hier begint de tragedie van Sophocles. De boden brengen het antwoord dat de pest zal ophouden wanneer de moordenaar van Laïus uit het land is verdreven. Waar houdt deze zich echter op? Waar bevindt zich het zwaar herkenbaar vage spoor der oude schuld? (vers 108v) De handeling van het stuk bestaat nu uit niets anders dan de stap voor stap opgevoerde en kunstig uitgestelde onthulling—te vergelijken met het werk van een psychoanalyse—dat Oedipus zelf de moordenaar van Laïus, maar ook de zoon van de vermoorde en van Jocaste is. Door zijn onopzettelijke gruweldaden geschokt, verblindt Oedipus zichzelf en verlaat het vaderland. De orakelspreuk is in vervulling gegaan." (p.261)
Zo luidde de noodlotstragedie van Sophocles (427 v.Chr.) over Koning Oedipus.
Freud stelt dat het noodlot van Oedipus ons zo ontroert omdat het ook het onze had kunnen worden, omdat het orakel vóór onze geboorte dezelfde vloek over ons heeft uitgesproken als over hem.
Als wij onze dromen mogen geloven, zo denkt Freud, is het ons allen toebedeeld dat de eerste seksuele impuls op de moeder en de eerste haat en gewelddadige wens tegen de vader gericht wordt (in het geval van de man).
"Koning Oedipus, die zijn vader Laïus heeft gedood en zijn moeder Jocaste gehuwd, is slechts de wensvervulling van onze kinderjaren. Maar gelukkiger dan hij, zijn wij sedertdien, voor zover wij geen psychoneurotici zijn geworden, erin geslaagd onze seksuele impulsen van onze moeders los te maken, onze jaloezie op onze vaders te vergeten. Voor de persoon bij wie die infantiele oerwens in vervulling is gegaan, deinzen wij huiverend terug met het volle quantum van de verdringing die deze wensen nadien in ons innerlijk hebben ondergaan.(...) Zoals Oedipus leven wij in onwetendheid van de zedenkwetsende wensen die de natuur ons heeft opgedrongen, en na hun onthulling zouden wij waarschijnlijk allen het liefst de blik afwenden van de taferelen van onze kindsheid." (p.262-263)
Wij zijn dus geneigd ons af te wenden van deze neigingen die wij in de kindertijd gehad hebben. Toch komen deze taferelen in onze volwassen dromen voor en zijn zij niets anders dan restanten van onze onderdrukte gevoelens van weleer. Ook in de sage van Oedipus zelf komt een dergelijke droom voor:
"Dat de sage van Oedipus is ontsproten aan een oeroud droomthema, dat de pijnlijke verstoring van de verstandhouding met de ouders door de eerste impulsen van de seksualiteit als inhoud heeft, daarvoor is in de tekst van Sophocles’ tragedie zelf een niet mis te verstane aanwijzing te vinden. Jocaste troost de nog niet ingelichte, maar door zijn herinnering aan de orakelspreuken ongerust geworden Oedipus door gewag te maken van een droom die immers door zo veel mensen gedroomd wordt zonder dat hij, zegt zij, iets betekent:
Want vele mensen zagen ook in dromen reeds zich gevoegd bij hun moeder; doch wie dit alles onbeduidend acht, draagt de last des levens licht. [vers 981v]
De droom waarin men met de moeder geslachtsverkeer heeft, overkomt evenals toen ook tegenwoordig veel mensen, die hem verontwaardigd en verwonderd vertellen. Hij is, zoals men zal begrijpen, de sleutel van de tragedie en het complement van de droom over de dood van de vader. De Oedipus-fabel is de reactie van de fantasie op deze beide typische dromen, en zoals de dromen door volwassenen met afwijzende gevoelens worden beleefd, zo moet de sage ook schrik en zelfbestraffing in haar inhoud opnemen." (p.263-264)
Afwijzing van deze vroegkinderlijke seksuele gevoelens gericht op de ouder, is dus de bedoeling, zo lijkt hij te zeggen. Ook in de mythe vindt men immers deze zelfbestraffing terug. Maar waarom?
Welke boodschap gaat hierin schuil? Ik doe een gok: het kind is intuïtief (dus van nature/aangeboren) gericht op de ouder van het andere geslacht, omdat het later - wanneer het geslachtsrijp is - eveneens de stap moet zetten naar het andere geslacht, in de vorm van de liefdespartner. Maar het kind kan zich niet daadwerkelijk verliezen aan de ouder (er kan geen reële seksuele relatie ontstaan tussen de ouder en het kind - omdat het geen gezond nageslacht zal leveren) en moet dus zijn seksuele neigingen naar de ouder onderdrukken. Het moet dit doen opdat het zich kan losmaken van de ouder, waarna hij het andere geslacht buiten het gezin kan zoeken (in de vorm van een liefdespartner). Buiten het gezin kan het zijn - van origine op de moeder gerichte - liefde op de vreemdeling (het meisje) richten, met wie hij wel in staat zal zijn voor nageslacht te zorgen. Niet ver buiten deze lijn van denken kan men hierdoor begrijpen waarom onze levenspartners vaak zoveel gelijkenissen vertonen met onze eigen ouders. Niet vreemd is dan ook de uitdrukking dat de man met zijn moeder is getrouwd en de vrouw met haar vader.
Ik weet niet of het klopt wat ik beschrijf (ik denk overigens van wel;-) maar door dit te te overdenken krijg ik gelijktijdig een beeld van de gevallen waarin deze ontwikkeling faalt: de volwassen man die zich niet van zijn moeder los heeft kunnen maken, haar nog altijd aanbidt en bij haar woont zonder zelf een partner te hebben. En allerlei varianten daarop.
Voila, alsnog een eigen inbreng na deze theoretische uiteenzetting van Freuds centrale thema van de vroegkinderlijke seksualiteit. Overigens denk ik dat we die vroegkinderlijke seksualiteit niet te letterlijk moeten nemen. Ik schat in dat seksualiteit zoals Freud het hanteert een ruim begrip is, en ook aantrekkingskracht/drift/impuls omvat. Een kind weet immers nog niet wat seksualiteit inhoudt, maar het kent wel impulsen, aandrang, hunkering. Wanneer Freud van de seksuele gevoelens van kinderen spreekt bedoelt hij mijns inziens niet hetzelfde als dat het kind seks wil met de ouder. Het gaat waarschijnlijk om een aandrang, een energie die in zoverre seksueel is dat zij vanuit het lichaam wordt gestuurd. Om dit te staven zou ik er aanvullende literatuur op na moeten slaan. Waarschijnlijk gaat Freud verderop nog dieper in op de betekenis en de inhoud van de seksualiteit wat ons begrip hierover verder zou vergroten. Dat kan haast niet anders.
Tot slot: waarom kunnen in de droom van de volwassene alsnog deze vroegkinderlijke gevoelens ongecensureerd opspelen?
Volgens Freud is de censuur die normaliter in onze dromen actief is niet bestand tegen een zo (voor ons bewustzijn) volstrekt vreemde wens. Het zou tegen dit 'monsterachtige' niet gewapend zijn. Zo ook zou dit het geval zijn bij angstdromen. Bij angstdromen wordt volgens Freud de censuur 'overweldigd' - waarmee ook de functie van de censuur ontmanteld wordt:
Aldus wordt evident met welke tendens de censuur haar functie vervult, de droom vervormt; dit heeft plaats om de ontwikkeling van angst of andere vormen van pijnlijk affect te voorkomen. (p.267)
Als de censuur haar werk zou doen zou ze angst en pijn moeten kunnen tegenhouden, door deze gevoelens in de droom te vervormen. Maar het is onweerlegbaar dat zij daarin regelmatig tekortschiet.
Comments