top of page
Foto van schrijverReading Freud

Deel 2-08 Freud duidt een droom

Bijgewerkt op: 7 mrt. 2020

Boek 2 post 08: pagina 115 - 137 (totaal aantel gelezen pagina's 1010)


Vandaag heb ik de grens van 1000 pagina's gepasseerd. Dat wil zeggen dat ik ongeveer op één zesde van het totaal aantal te lezen pagina's ben aanbeland. Dit neemt niet weg dat ik nog steeds achterlig op schema en ik benieuwd ben of het lukt om het project in twee jaar tijd te volbrengen. Maar elke mijlpaal is er eentje. En het plezier is tot nu toe niet aflatend (hier en daar soms een motivatiedip, maar nooit langer dan een paar dagen - alhoewel ik vandaag weer flink door moest bijten omdat ik een te lange tekst in één blog wilde persen).

In ieder geval, de duizendste pagina is gelezen en daarom een mooi moment om aan het tweede hoofdstuk van 'De droomduiding' te beginnen. We laten de inleidende literatuur nu achter ons (hoofdstuk 1) en krijgen eindelijk meer te horen over de door Freud ontwikkelde methodiek om de droom te begrijpen. Het hoofdstuk van 22 pagina's zal ik vandaag in z'n geheel bespreken. Aan bod komen twee onderwerpen: de methode van de droomduiding en de analyse van een droomvoorbeeld. Ondertussen voltrekt zich in mijn leven het volgende tafereel: steeds meer mensen die weten dat ik deze blog schrijf vertellen mij spontaan hun dromen. Niet dat ze een duiding van mij verwachten (wellicht kan ik na het voltooien van dit boek een poging wagen), maar dromen zijn ineens onderwerp van gesprek geworden sinds ik me er - via deze weg - in verdiep. Zelf schrijf ik mijn dromen - vanaf de dag dat ik begon met dagboek-schrijven (precies op mijn achttiende verjaardag) - in de meeste gevallen op, maar ik onderwerp ze niet aan een zo uitvoerige analyse als dat Freud in dit hoofdstuk doet. Maar een 'poging tot duiding' kan ik meestal niet weerstaan. Is het niet gebruikelijk dat men zich na een heldere droom bij het ontwaken op z'n minst afvraagt wat men precies gedroomd heeft en even(eens) nadenkt over de betekenis ervan? Doet niet elke leek dat?


Zo trekt Freud de conclusie dat het oeroude volksgeloof dat de droom iets zinvols betekent, het meer bij het rechte eind heeft dan de wetenschap, die de psychologische zin van de droom betwist, zo niet afwijst. De lekenwereld beoefent al vele honderden jaren de kunst van de droomduiding. Grofweg zijn in die leken-pogingen van oudsher twee methoden te onderscheiden. De eerste is de symbolische duiding: hierbij wordt de hele droominhoud in ogenschouw genomen en tracht men deze door een andere, begrijpelijke en in bepaalde opzichten analoge inhoud te vervangen (p.115). Denk bijvoorbeeld aan de Bijbelse dromen, waarbij zeven vette koeien opgevolgd worden door zeven magere. De koeien zijn hier een symbolisch substituut voor de voorspelling van zeven hongerjaren, die volgden op zeven vruchtbare jaren.

"De meeste artificiële dromen die literatoren hebben geschapen, zijn voor deze symbolische duiding bestemd, want ze geven de door de schrijver geconcipieerde gedachte weer in een vermomming die zij goed vinden passen bij de uit eigen ervaring bekende karaktertrekken van ons dromen.(...) Hoe men de weg naar deze symbolische duiding vindt, daarover valt natuurlijk geen onderrichting te geven. Het welslagen blijft een kwestie van vernuftige invallen, van spontane intuïtie, en daarom kon de droomduiding door middel van symboliek tot een kunst uitgroeien die aan een bijzondere begaafdheid gebonden scheen te zijn." (p.116)

De andere techniek is de door Freud zo bestempelde "codeermethode". Deze duiding behandelt de droom als een soort geheimschrift, waarin elk teken volgens een vaste sleutel in een ander teken met een bekende betekenis wordt vertaald (p.116). Men kan de betekenis van elk droomelement ontcijferen door haar in een 'codeerboek' op te zoeken om daarna zelf de samenhang tussen de betekenissen aan te brengen. Sec gezien zou het dus niet uitmaken wie de droom droomt. Droomt men over een boom, dan krijgt deze bij elke dromer dezelfde betekenis toebedeeld. Toch hield één van de vroegere droomdeskundigen (Artemidorus van Daldis, tweede eeuw na Chr.), naast de droominhoud ook rekening met de persoon en de levensomstandigheden van de dromer. Daarmee zou het droomonderwerp in de droom van de rijke, de arme of de gehuwde, steeds een andere functie dragen. Essentieel aan deze techniek was volgens Freud het kenmerk dat de duidingsarbeid niet op het geheel van de droom werd gericht, maar op elk fragment van de droominhoud afzonderlijk, alsof de droom een samenklontering was waarin elk steenblok een aparte determinering vereist (p.117). Dit is wat Freud een paar bladzijden later ook in zijn eigen droomduiding laat zien. Hij vult daarbij aan dat de antieke techniek van Artemidorus van Daldis, net als zijn eigen techniek, werkt met het principe van de associatie. Een droomelement betekent datgene waaraan het doet denken. Maar in de tijd van Artemidorus van Daldis gold: waaraan het de droomuitlegger deed denken, niet de dromer zelf. Dit is nu het punt van distinctie met de methode van Freud; de dromer zelf wordt met de duidingsarbeid belast. Ze wil niet honoreren wat de droomuitlegger, maar wat de dromer bij het droomelement in kwestie invalt (voetnoot p.117). Vanaf dit punt beschrijft Freud hoe hij, via de weg van de psychologische technieken (hypnose, de druktechniek) zijn neurotische patiënten behandelde en zo zijn methode van droomduiding ontwikkelde. Herinner hoe hij patiënten opdroeg (en soms ferm aandrong) om alle invallen en gedachten die zij hadden mede te delen. Dromen kwamen daarin ook voorbij:

"De patiënten (...) vertelden mij hun dromen en leerden mij daardoor dat een droom in de psychische keten ingelast kan zijn, die men kan volgen door in de herinnering vanaf een pathologische voorstelling terug te gaan. Het lag nu voor de hand de droom zelf als een symptoom te behandelen en de voor het symptoom ontwikkelde duidingsmethode op de droom toe te passen." (p.119)

De droom als symptoom dus. De duidingsmethode van de droom is daarmee niet sterk afwijkend van het duiden van de gedachten en herinneringen die bij de patiënt tijdens de behandeling opkomen. Het is mooi hoe Freud daaropvolgend beschrijft op welke wijze de patiënt in de behandeling voorbereid dient te worden en welke innerlijke houding hij ten opzichte van alles dat in hem opkomt (en hier in het bijzonder wat opkomt over de details van de droom) dient aan te nemen. Dit heeft hij eerder beschreven in zijn teksten over de introductie van de hypnose en de druktechniek (zie blog 1-32) maar licht hij in dit hoofdstuk weer vanuit een andere invalshoek toe. Hij besteedt een pagina uitleg aan het verschil tussen observeren wat er in de geest gebeurt (zelfwaarneming) en de onwenselijke houding van 'nadenken vergezeld van zelfkritiek' - waarin menige inval wordt onderdrukt. De houding van de vrije associatie wordt fraai neergezet, waarbij ook de de lijnen van de werking van het superego (een term die Freud vooralsnog niet gebezigd heeft in dit geschrift) al enigszins uitgetekend worden.

"In de psychoanalytische praktijk heb ik gemerkt dat de geestesgesteldheid van wie nadenkt sterk verschilt van die van iemand die observeert wat zich in zijn geest afspeelt. (...) In beide gevallen moet er sprake zijn van concentratie van de aandacht, maar de nadenkende oefent bovendien kritiek, als gevolg waarvan hij een deel van de in hem opkomende indrukken verwerpt nadat hij ze waargenomen heeft, andere dadelijk afbreekt zodat hij de gedachtegangen niet volgt die ze zouden inleiden, en tegenover nog weer andere gedachten weet hij zich zo te gedragen dat ze zelfs niet eens bewust worden, dus al onderdrukt worden voordat ze kunnen worden waargenomen. De zelfwaarnemer daarentegen heeft er alleen maar zorg voor te dragen dat hij de kritiek onderdrukt; slaagt hij hierin, dan wordt hem een enorme hoeveelheid invallen bewust die anders ongrijpbaar zouden zijn gebleven. Met behulp van dit voor de zelfwaarneming verkregen nieuwe materiaal kan de duiding van zowel de pathologische voorstellingen als de droomproducten plaatsvinden." (p.119-120)

Ik zou zeggen dat hij hier al een behoorlijke beschrijving geeft van de methode van de 'vrije associatie'. Het lastige aspect van deze 'opdracht' aan de patiënt is echter dat sommige mensen dit proces - waarin men de zelfkritiek laat varen en zich overgeeft aan 'vrij opstijgende' invallen - niet licht schijnt te vallen. De vrij stromende, maar in veel gevallen ook ongewilde gedachten, kunnen een zeer heftige weerstand ontketenen, die wil verhinderen dat ze opkomen. Hij pent hier een lang en prachtig citaat van de filosoof en dichter Schiller neer, die betoogt dat een dergelijk houding voor elke schrijver de voorwaarde is om tot een literair product te komen. Zij die klagen over onvruchtbaarheid in hun schrijfproces zouden volgens hem 'te vroeg verwerpen en te streng sorteren'.

Volgens Freud hielp het bij veel van zijn patiënten om de instructie te geven de zelfkritiek terzijde te laten en - als meeste werkzame element - niet de droom in zijn geheel, maar de verschillende onderdelen van zijn inhoud tot voorwerp van de aandacht te maken.

"Vraag ik de nog niet geoefende patiënt wat hem bij een bepaalde droom invalt, dan weet hij in de regel niets in zijn geestelijk vizier te krijgen. Ik moet hem de dromen in moten gehakt voorzetten, dan levert hij mij bij elke moot een serie invallen, die men 'bijgedachten' van dit droomfragment kan noemen." (p.122)

Freud wijkt met zijn methode dus af van de methode van duiding door symboliek. De overeenkomst met de 'codeermethode' is dat ze elk detail van de droom apart duidt, en niet de droom in zijn geheel.

Freud beargumenteert vervolgens anderhalve pagina waarom hij in volgend voorbeeld zijn eigen droom en niet die van een patiënt zal duiden. Niet de moeite om hier te herhalen, behalve dat hij zichzelf een min of meer normaal persoon noemt, en dat hij ons onze twijfels toestaat over de betrouwbaarheid over deze vorm van 'zelfanalyse'. Maar, niet onterecht citeert hij Delboeuf (1885) , met wie ik het in dit geval eens ben:

"Iedere psycholoog is verplicht zelfs voor zijn eigen zwakheden uit te komen, indien hij gelooft daardoor licht te werpen op enig duister probleem" (p.123)

Wat volgt is een inleidend woord over de navolgende droom, de context waarin hij plaatsvond. Freud had de avond voor de droom een vriend en collega arts op bezoek gehad (Otto), die hij had gevraagd naar de gesteldheid van een hysterische patiënte (Irma) die zij beide kenden en wiens behandeling Freud kort daarvoor, niet geheel naar tevredenheid, had gestaakt. Otto had daarop geantwoord dat het beter met haar ging, maar niet echt goed. Freud had zich geërgerd aan de toon van zijn vriend en er een verwijt in gehoord. Vervolgens besteedde Freud de avonduren aan het schrijven van een brief over de ziektegeschiedenis van genoemde patiënte met als doel die te overhandigen aan een arts (dr. M) wiens mening hij hoogachtte, als om zichzelf te rechtvaardigen. Die nacht had hij onderstaande droom:

De aansluitende analyse is even uitgebreid als gedetailleerd; per zin, per onderwerp, per woord bijna wordt de droom ontleed. Freud somt daarin op wat de verschillende details betekenen, maar met name wat ze bij hem oproepen aan associaties. Om bij het begin te beginnen, de eerste zin bijvoorbeeld: "De hal - veel gasten, die wij ontvangen" duidt simpelweg de plek aan waar Freud ten tijde van de droom verbleef, een vakantiewoning in de zomer. De gasten die hij ontving wezen op een gepland verjaardagsfeest van zijn vrouw die daar plaats zou vinden, waarmee de droom dus op de zaken vooruitliep.

Het is te uitgebreid om hier elk detail dat hij beschrijft over te nemen, maar ik zal er nog een uitlichten: de merkwaardige formaties die naar model van de neusschelpen zijn gevormd. Dit zou Freud herinneren aan zijn eigen preoccupatie met zijn gezondheid in de tijd dat hij cocaïne gebruikte om hinderlijke zwellingen in zijn neus te onderdrukken. Dit doet hem weer denken aan een vriend die bezweek aan de gevolgen van misbruik van het middel, dat Freud eerder zo aangeprezen had. Zo haalt hij nog een ander voorbeeld aan waarin hij een medische blunder beging, alsof de droom hem op zijn medische scrupuleusheid wil wijzen. Een ander opvallend gegeven is dat hij in de droom personen lijkt te hebben vervangen. Sommige details uit de beschreven situatie doen hem niet aan Irma, maar andere patiënten denken, met wie overeenkomstige scènes in het echt plaats hadden gevonden, doch niet met Irma zelf.

Samengevat betekent de droom (en de uitwerking van alle associaties die hij bij de eigenaar ervan opriep) het volgende: de droom vervult enkele wensen die door de gebeurtenissen van de voorgaande avond (de opmerking van Otto, het schrijven van de ziektegeschiedenis van Irma) in de auteur zijn opgewekt. Het eindresultaat is dat hij geen schuld heeft aan Irma's nog voortdurende ziekte, maar dat het Otto's schuld is. Otto's opmerking over Irma's onvolledige genezing heeft hem boos gemaakt, de droom neemt wraak op Otto voor wat hij heeft aangedaan door het verwijt naar hem terug te kaatsen. Van de verantwoordelijkheid voor Irma's gezondheidstoestand pleit de droom Freud vrij door deze toestand tot andere factoren te herleiden. Door Otto een overhaaste medische behandeling in de schoenen te schuiven (de injectie) wreekt Freud op hem voor zijn overhaaste partij kiezen. De wraak zet zich voort door Otto met zijn betrouwbaarder concurrent te confronteren (dr. M).


Freud gaat in gedachten terug naar het vage pijnlijke gevoel dat hij had toen Otto hem op de hoogte stelde over Irma's toestand (de avond voor de droom). Freud schrijft verder (aan de hand van de associaties/de gedachtesfeer naar aanleiding van de droom): "Het was alsof hij tegen mij had gezegd: je vat je plichten als arts niet ernstig genoeg op, bent niet scrupuleus, komt je beloften niet na. Met het oog daarop had die gedachtesfeer zich daarna tot mijn beschikking gesteld, opdat ik het bewijs zou kunnen leveren hoe buitengewoon scrupuleus ik ben, hoezeer de gezondheid van mijn familieleden, vrienden en patiënten mij ter harte gaat. Opmerkelijk genoeg omvat dit gedachtemateriaal ook pijnlijke herinneringen, die eerder voor de aan mijn vriend toegeschreven beschuldiging pleiten dan voor mijn verontschuldiging. Het materiaal is als het ware onpartijdig, maar de samenhang tussen deze bredere stof, waarop de droom steunt, en het beperktere thema van de droom, waaruit de wens op te maken viel dat ik geen schuld heb aan Irma's ziekte, is toch onmiskenbaar. " (p.137)


We moeten dan afsluitend concluderen dat de droom een bepaalde situatie voorstelt zoals de dromer zou wensen dat ze was; zijn inhoud is dus een wensvervulling, zijn motief een wens (p.135).

Aan dit onderwerp (de droom als wensvervulling) zal Freud het volgende hoofdstuk besteden.


Het was een taaie en wat lange klus om deze analyse van de droom samen te vatten zonder er al te veel woorden aan te besteden. Ik hoop dat het enigszins leesbaar is geweest.


317 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Comments


bottom of page