Boek 3 post 18: pagina 479 - 497 (totaal aantal gelezen pagina's: 1931)
Nog rond de 60 pagina's te gaan van het derde boek. Met dank aan lezeres Anna Verduin (@avermin.art op Instagram) voor het mogen gebruiken van haar kunst in deze blog!
Het laatste hoofdstuk van 'De grap...' is het Theoretische deel. Vandaag de eerste paragraaf: 'De relatie van de grap met de droom en met het onbewuste'.
Soms zijn de persoonlijke anekdotes of inleidingen van Freud toch wel de leukste om te lezen, zeker wanneer het vervolg van de tekst een hoog theoretische gehalte bevat. Zo begint dit hoofdstuk met een noot over zijn boek De droomduiding. Al eerder in 'De grap en haar relatie met het onbewuste' werd de overeenkomst tussen grap en droom vluchtig aangehaald. Alvorens Freud uitweidt over de relatie tussen deze producten van de psyche, vraagt hij zich af of de lezer wel bekend is met zijn theorie over dromen. Op bijna aandoenlijke wijze geeft hij weer hoe zijn boek De droomduiding in zijn kringen ontvangen werd, en hoe sterk hij in zijn theorie over dromen geloof schept:
De uitwerking van deze vergelijking [tussen droom en grap] zou ons veel gemakkelijker vallen als wij de eerste van de vergeleken termen - de droomarbeid - bekend mochten veronderstellen. Maar waarschijnlijk doen wij er beter aan dat niet te doen; ik heb de indruk gekregen alsof mijn in 1900 verschenen boek over droomduiding meer verbluffing dan illuminatie bij de vakgenoten teweeg heeft gebracht en weet dat bredere lezerskringen ermee volstaan hebben de inhoud van het boek te reduceren tot een slogan (wensvervulling), die zich vlot laat onthouden en gemakkelijk laat misbruiken. Maar bij mijn voortgezette studie van de daar behandelde problematiek, waartoe mijn medische praktijk als psychotherapeut ruimschoots aanleiding geeft, ben ik op niets gestuit dat een wijziging of correctie van mijn gedachten zou hebben geëist, en ik kan daarom rustig afwachten tot het begrip van mijn lezers mij achterop is gekomen of tot een oordeelkundige kritiek de fundamentele fouten in mijn opvatting heeft aangetoond. (p.479)
Na deze intro recapituleert hij een aanzienlijke stukje 'droomtheorie' waarin o.a. de termen manifeste en latente droominhoud, droomarbeid, verschuiving, verdichting, voorbewuste, regressie en censuur kort toegelicht worden (terug te lezen in de blogs over De droomduiding). Evenals de eerdere korte tekst over de droomduiding uit 1901 (een samenvatting van De droomduiding), is ook deze samenvatting van het omvangrijke werk dat ik vorig jaar 'doorgespit' heb, fijn om te lezen vanwege zijn beknopte helderheid. Zelfs de inhoud van het laatste, ingewikkelde theoretische hoofdstuk van De droomduiding vat hij nu kernachtig samen en helpt ons als aanknopingspunt bij het begrijpen van de relatie tussen droom en grap dat verderop aan bod komt: (ik herhaal het hier voor het gemak)
De prestatie van de droomarbeid kan als volgt worden beschreven. Een meestal zeer gecompliceerd samenstel van gedachten, dat overdag is opgebouwd en toen niet afgewikkeld werd - een dagrest - houdt ook gedurende de nacht het erdoor opgeëiste energiequantum - de interesse - vast en dreigt de slaap te storen. Deze dagrest wordt door de droomarbeid in een droom veranderd en onschadelijk voor de slaap gemaakt. Om de droomarbeid een aanknopingspunt te bieden moet de dagrest geschikt zijn voor wensvorming, een bepaald niet moeilijk te vervullen conditie. De uit de de droomgedachten voortkomende wens vormt het voorstadium en later de kern van de droom. (p.480)
Zo zat het dus met dromen. Verdergaand in zijn samenvatting over dromen lezen we opnieuw een persoonlijke ervaring van Freud over de tegenstand die hij ontmoette in zijn ontdekkingen over het onbewuste. Ook al is het niet perse relevant voor de theorie die we vandaag bespreken, ik citeer het toch omdat het een interessante inkijk geeft in de psyche van de grootmeester zelf en zijn (en ons) alsmaar uitbreidende begrip over het onbewuste:
Ik heb vaak de ervaring opgedaan dat mensen die het onbewuste bestrijden omdat het absurd of onmogelijk zou zijn, hun indrukken niet geput hadden uit de bronnen die mij althans tot erkenning van zijn bestaan hebben genoopt. (...) Ze hadden zich nooit gerealiseerd dat het onbewuste iets is waarvan men werkelijk geen weet heeft, terwijl men zich door dwingende conclusies genoopt ziet het te reconstrueren; nog altijd hadden zij er iets onder verstaan dat voor bewustzijn vatbaar is, waaraan men toevallig juist niet gedacht had, iets dat niet binnen het 'gezichtsveld van de aandacht' viel. (...) Ik heb ook de indruk gekregen dat de aanvaarding van het onbewuste in hoofdzaak door affectieve weerstanden wordt belemmerd, die hierin steun vinden dat niemand zijn onbewuste wil leren kennen, waarna het wel zo gemakkelijk is zelfs hun mogelijkheid te ontkennen. (p. 481-482)
We zouden dus moeite hebben om het bestaan van het onbewuste in algemene zin te erkennen, omdat we ons eigen onbewuste niet willen leren kennen. De waarheid hiervan treft me en zet aan tot denken. Wie enigszins in contact staat met zijn eigen drijfveren of daar nieuwsgierig naar is, zal moeten erkennen dat we vaak geen idee hebben waar ons handelen en denken zijn oorsprong vindt, waaruit het ontspruit. Door analyse achteraf kunnen we delen daarvan soms wel achterhalen. Maar bovenal - en hierin herken ik het bestaan van onbewuste invloeden het sterkst - lijken we vaak zo weinig controle over ons denken uit te kunnen oefenen en worden we telkens in ons doen en laten kanten opgeduwd waar een ander deel in ons niet naartoe wil (denk bijvoorbeeld aan verslavingen of allerlei andere 'storende' patronen en emoties evenzeer - waarin ik de tegenwil waarover Freud eerder sprak sterk terugzie).
Ik kom net terug uit een retraite gewijd aan o.a. het onderzoeken van onbewuste drijfveren en bemerk tijdens het doen van dergelijk 'innerlijk werk' ook hoezeer we als mens ons hier niet aan willen wijden, maar ons er wel door laten leiden (of lijden?). Het is moeilijk werk, een levenslang werk ook en hoezeer ik in het alledaagse leven me vaak niet wil toeleggen aan dit werk (tegenzin voelen) ontstaat er toch steeds een noodzaak dit wel te doen. De liefde van de mens voor waarheid, de nieuwsgierigheid te weten en te doorgronden spelen hier een grote rol (voor mij althans) en brengen mensen toch steeds op het pad van zelfontdekking en zelfrealisatie. Er is dus ook een drijvende kracht in de natuur van de mens om wel op zoek te gaan naar het verscholen zelf (het onbewuste), maar gelijktijdig een zeer overheersende weerstand daartegen die het (zo lijkt het soms) vaker wint dan verliest van onze liefde tot zelfkennis.
Ik kan niet helpen om ook te denken aan psychologen en wetenschappers die zo heilig geloven in de cognitieve gedragstherapie en het bestaan van het onbewuste volstrekt lijken te ontkennen. Ondenkbaar voor mij en lachwekkend bovendien. Ik zeg niet dat we niets gedaan kunnen krijgen met inzet van onze bewuste wil, maar komaan, we kunnen toch niet ontkennen dat we de helft van de tijd automatisch en onbewust leven en daar ook vaak weinig tegenin kunnen brengen. We kunnen met bewuste intentie wel een bepaald iets willen veranderen, maar zonder enige 'meewerking' of 'instemming' van ons onbewuste komt daar weinig van terecht. Of zie ik het te somber in? Een aantal spirituele leringen verwoorden het als dat we grotendeels slapende zouden zijn als mensheid (d.w.z. geregeerd door het onbewuste, 'unaware' dus, niet wakker). Freud zal het in een later werk bestempelen tot de derde grote krenking van de mensheid: "Het Ik is geen baas in eigen huis"
"Copernicus had de planeet van de mens uit zijn centrale positie in de kosmos verbannen. Darwin had de mens van zijn bevoorrechte positie in de schepping beroofd. En, alsof de mens hierdoor nog niet genoeg vernederd was, ontnam Freud ons ten slotte de illusie dat we tenminste nog heer en meester over ons eigen innerlijk kunnen zijn. Dat Freuds leer een krenking van de mensheid betekent, is omdat hij immers heeft moeten constateren dat de mens innerlijk geen baas in eigen huis is. Deze karakterisering is van Freud zelf afkomstig. Tot driemaal toe heeft hij de weerstand die zijn theorie van het onbewuste opriep verklaard als een reactie op de consequentie daarvan, namelijk dat de soevereiniteit over ons innerlijk leven een illusie blijkt te zijn: in het achttiende college van zijn cursus ter inleiding in de psychoanalyse (1917), in het artikel ‘Een moeilijkheid in de psychoanalyse’ uit hetzelfde jaar en ten slotte in een essay geheten ‘De weerstanden tegen de psychoanalyse’ (1925). Daarmee had Freud de beeldvorming van zijn nieuwe leer bij vriend en vijand zelf vastgelegd. ‘Twee grote krenkingen van haar naïeve eigenliefde’ had de mensheid, zo schreef hij, in haar geschiedenis al moeten incasseren door ontdekkingen van de natuurwetenschap, een kosmologische krenking, verbonden met de naam Copernicus, en een biologische, Darwins evolutieleer. En nu moest hij zelf als ‘Dritter im Bunde’ van grote geleerden helaas een derde – psychologische – krenking van ‘de menselijke megalomanie’ eraan toevoegen, de gevoeligste, namelijk dat het Ik slechts een speelbal van onbewuste impulsen, dus geen baas in eigen huis blijkt te zijn." (Stuk tekst vrij overgnomen van Psychoanalytisch Woordenboek)
Maar we wijden uit en moeten weer even terug naar de materie: de overeenkomst tussen de grap en de droom, en de relatie van de grap met het onbewuste. Fenomenen die we bij dromen tegenkwamen waren onder meer verdichting (een woord of beeld waarin meerdere betekenissen vervat liggen), verschuiving (het belangrijkste accent van de droom ligt - onder invloed van de censuur - niet op het meest evidente en aanwezige, maar juist op het indifferente) en indirecte uitbeelding (in de droom wordt iets geregeld op symbolische wijze uitgebeeld). Al in de technische verhandeling over de grap zagen we dat de grap zich ook van deze fenomenen bedient. Maar er is een ander element dat de grap en droom gelijk hebben. We zijn meestal geneigd te zeggen dat we een grap 'maken', maar we voelen dat we ons daarbij anders gedragen dan bij het vellen van een oordeel of het uiten van een bezwaar. Een grap is veel eerder iets dat ons 'invalt'. We weten tevoren nog niet welke grap we zullen maken, die we daarna enkel in woorden hoeven in te kleden. De droom, in extremere mate, valt ons ook in. Dit 'invallen' zou ook in verband staan met het onbewuste. De verdichting (bij de grap terugkomen in bijvoorbeeld woordspelingen) die we terugzien bij grap en droom, is volgens Freud een bewerking van materiaal door het onbewuste. We wisten al dat verdichting ook een vorm van besparing van energie inhield en dat dit ons een lustwinst oplevert. Deze lustwinst herleidt Freud naar het onbewuste. De lust van het grappen maken was, zo lazen we eerder, te herleiden naar de kindertijd, waar het spelen en onzinnig denken nog vrij zijn. Maakt men als volwassene een grap, dan grijpt men eigenlijk even terug op die bron (uit de kindertijd). Het onbewuste is in essentie die kindertijd, of zoals Freud het verwoordt:
Het infantiele is immers de bron van het onbewuste, de onbewuste denkprocessen zijn geen andere dan die in de vroege kinderjaren als enige geproduceerd worden. De gedachte die ter wille van de grapvorming in het onbewuste onderduikt, zoekt daar alleen de oude bakermat van het vroege spelen met woorden op. Het denken wordt heel even naar de infantiele fase terugverplaatst om zo de infantiele lustbron weer te kunnen aanboren. (p. 488)
Maar er zijn ook wezenlijke verschillen tussen grap en droom aan te duiden. Het belangrijkste verschil is gelegen in hun sociale functie:
De droom is een volkomen asociaal psychisch product; hij heeft een ander niets mee te delen; in iemand ontstaan als compromis tussen de in hem botsende psychische krachten blijft hij voor die persoon zelf onbegrijpelijk en is daarom voor een ander zonder enig belang. Niet alleen hoeft de droom niet naar begrijpelijkheid te talen, hij moet er zelfs voor waken begrepen te worden, want dat zou zijn vernietiging betekenen; alleen in vermomming kan hij standhouden. (...) De grap daarentegen is de sociaalste van alle op lustwinst mikkende psychische prestaties. (...) Voor het overige zijn beide, grap en droom, op totaal verschillende gebieden van het zielenleven tot wasdom gekomen en moet men ze op ver uiteen liggende plaatsen van het psychisch systeem onderbrengen. De droom is altijd nog een - toegegeven, onherkenbaar gemaakte - wens; de grap is een ontwikkeld spelen. (p. 497)
Wie mee heeft gelezen in de Droomduiding weet tevens dat de droom een poging is om de slaap te behouden (om dus niet wakker te worden), en dankt zijn bestaan dus alleen aan de 's nachts levende behoefte tot slapen. De grap poogt alleen een kleine lustwinst te behalen.
Samengevat: de droom dient vooral om onlust te besparen, de grap om lust te verwerven; in deze twee doelen komen echter al onze psychische activiteiten samen (p.497). Juist: het vermijden van pijn (onlust) en het zoeken van genot (lust) zijn kort gezegd de twee leidende principes die de mens drijven.
Comments